Omar ibn al Ghataab schreef een brief aan Ubaidah ibn Djarraah,(terwijl Omar galief-d.w.z:leiderwas), waarin hij zei: ”Ik heb gehoord dat er van onder de moslimvrouwen vrouwen zijn die samen met de ongelovige vrouwen (en mushrik-vrouwen) naar de hammaam gaan (badhuizen), Maar het is niet halaal voor een vrouw die in Allah en Yaum-al-Qiyamah (de dag des oordeels) gelooft, haar aurah (haar lichaamsdelen die bedekt moeten zijn volgens Islaam) aan anderen dan moslimvrouwen te laten zien.”
En Ibn Abbaas legt dit als volgt uit: “Hun vrouwen” zijn de moslimvrouwen die hun schoonheid niet mogen tonen aan Joodse en Christelijke vrouwen en dat wat zij niet mogen tonen is: hun hals, oren,en al datgene wat een mahram mag zien.”
(Een “mahram” (dus iemand waarmee je niet kan trouwen, zoals je broer, oom, vader, schoonvader enz.) mag van jou zien.