'Alqamah zei: De mensen zeiden vroeger: Degene die van jullie het moedigste is in het geven van fatawa, is degene met de minste kennis.
'Abdir-Rahmaan ibn abie Layla zei: Ik ontmoette honderdtwintig van de Ansaar van de Metgezellen van de Boodschapper van Allah sallallahoe 'alayhi wa sallam, en toen één van hen over een zaak werd gevraagd, was er geen enkele man onder hen, of hij wenste dat zijn broeder zou voldoen (door te beantwoorden). En in een andere overlevering verschijnt de aanvulling: ? dus de ene verwees het (de vraag) naar een ander, en hij verwees het naar iemand anders, totdat het uiteindelijk terugkwam bij de eerste.
Al-Baraa? zei: Ik zag driehonderd van de mensen van Badr, er was er geen één onder hen, of hij wenste dat iemand anders zijn plaats zou nemen om te beantwoorden.
Ibn Mas?oed radiallahoe 'anhoe zei: Degene die de mensen een fatwa geeft over alles, is inderdaad gestoord.
'Oemar ibn 'Abdoel-Aziez werd gevraagd over een onderwerp en antwoordde: Ik ben niet degene die moedig is in het geven van fatawa. Ook schreef hij aan één van zijn gouverneurs: Wallahi, ik ben niet degene smacht naar het geven van fatawa, zolang ik een weg kan vinden om het te vermijden.
Ibn Yamienah zei: Deze zaak is niet voor degenen die ervan houden dat de mensen hem nodig hebben, deze zaak is eerder alleen voor degenen die ervan houden dat iemand anders gevonden kan worden die hun plaats in kan nemen. Van hem is ook overgeleverd dat hij zei: De meest kennisrijke van de mensen wat betreft fatawa, is degene die het vaakste stil is, en de meest onwetende van mensen over hen (fatawa), is degene die het meest spreekt betreffende hen.
Soefiyan ath-Thawrie zei: Wij bereikten de geleerden en zij hadden de gewoonte om het beantwoorden van vragen en het geven van fatawa te haten, totdat zij geen andere uitweg konden vinden, behalve een fatwa te geven. Maar als zij ervan werden ontheven, dan was dat meer geliefd bij hen.
Imaam Ahmed zei: Degene die zichzelf haast om fatawa te geven heeft zich inderdaad gehaast naar iets heel serieus, tenzij ertoe wordt gedwongen door hevige noodzaak. Er werd tegen hem gezegd: Wat is dan beter: dat hij spreekt, of stil blijft? Hij zei: Het is meer geliefd bij ons dat hij zich onthoudt. Er werd gezegd: Maar als er een noodzaak is? Dus hij begon te zeggen: Noodzaak! Noodzaak!? En hij zei: Het is veiliger voor hem om zich te onthouden.
Amr ibn Dienar zei tegen Qatadah, toen deze zat om fatawa te geven: Besef je je de zaak waarin je bent terecht gekomen? Jij bent tussen Allah en zijn dienaars gekomen om te zeggen: Dit is correct, en dit is niet correct.
Als an-Nakha'ie wat werd gevraagd, dan kon haat op zijn gezicht worden gezien, en hij zei: Kon je niet iemand anders vinden om aan te vragen, in plaats van mij? Hij zei ook: Ik sprak, en als ik een uitweg had gevonden om niet te spreken, dan had ik niet gesproken. En inderdaad, een tijd waarin ik de geleerde van Koefah ben, is een kwade tijd.
Een van de geleerden zei ook tegen een persoon die de gewoonte had fatawa te geven: Als je over een zaak wordt gevraagd, laat dan je zorg niet zijn om een uitweg te vinden voor de vrager, maar liever om jezelf te verlossen en te redden.
Sharh hadieth maa dhi'baan Djaa'i'aan van al-Haafidh ibn Radjab al-Hanbalie.